1 2 3 4 5 6 7 8 9 10 11 12 13 14 15 16 17 18 19 20 21 22 23 24 25 26 27 28 29 30 31 32 33 34 35 36 37 38 39 40 41 42 43 44 45 46 47 48 49 50 51 52 53 54 55 56 57 58 59 60 61 62 63 64 65 66 67 68 69 70 71 72 73 74 75 76 77 78 79 80 81 82 83 84 85 86 87 88 89 90 91 92 93 94 95 96 97 98 99 100 101
|
|
ROND DE PASTORIE VAN VEESSEN van 1933-1945 Een onderzoek naar herinneringen aan de Tweede Wereldoorlog vanuit kerkhistorische aspecten in Veessen Dit artikel is gepubliceerd in Historisch Heerde, mei 2000
Inleiding Het artikel is ontstaan uit een tentamenwerkstuk voor Kerkgeschiedenis, waarvoor de opdracht luidde: "Maak een verslag van een onderzoek naar herinneringen aan de Tweede Wereldoorlog in de plaatselijke situatie. Geef speciale aandacht aan kerkhistorische aspecten" Voor dit werkstuk kreeg hij hulp van Gerrit Kouwenhoven, archivaris van het archief van de burgerlijke gemeente Heerde, waar ook het archief van de Hervormde Gemeente Veessen ligt opgeslagen. Daarnaast reikten verschillende personen hem materialen aan of hielpen hem bij de evaluatie van het materiaal, te weten: Mevr. Gerrie Logtenberg, de heer W. Noordman, redacteur en medeauteur van Heerde 1940-1945; en Prof. Dr. M.W. Heslinga, voormalig onderduiker op de pastorie. Een bijzonder woord van dank gaat uit naar Mevr. Dijkslag-Klomp. Zij kreeg na het overlijden van Ds. L. Buenk een deel van zijn papieren over deze periode. Zij gaf deze aan de heer Stap die ze na raadpleging heeft ondergebracht in het archief van de Hervormde Gemeente. Mevr. Dijkslag-Klomp verleende samen met haar man Derk hand en spandiensten aan het verzet o.a. bij het over de IJssel zetten van mensen omdat Dhr. Dijkslag in het bezit was van een Ausweis. De Hervormde Gemeente en Pastorie Van de kerk in Veessen is bekend uit oude stukken dat er reeds in de 15e eeuw een kapel (de zgn.: capella Weesen) stond blijkens een visitatieverslag van de bisschop van Deventer(2). Deze was gewijd aan de Ethelwoldes, de blonde en zwarte Ewald die in 690 met Willebrord naar Nederland waren gekomen. Veessen (andere, vroegere schrijfwijze Vesen) hoort bij de burgerlijke gemeente Heerde. Het is een klein agrarisch dorpje gelegen tussen de Hanzesteden Deventer en Zwolle. Het diende voor de scheepvaart als pleisterplaats waarheen men bij ongunstig weer kon uitwijken. Lange tijd hoorde het kerkelijk bij Heerde. Na ds. Gysbertus Joannis (1571-?) komt Ds. G. Henrici uit Hattem (1650-1655) en wordt Veessen een zelfstandige Hervormde Gemeente. In 1649 wordt de als kerk te gebruiken kapel hersteld. In 1839 is het gebouw zo verwaarloosd en bovendien te klein om alle mensen te herbergen dat er besloten wordt een nieuwe kerk te bouwen. Dat gebeurde in 1842. De gemeente is tot op de dag van vandaag zelfstandig en kerkt nog steeds in die prachtige ‘waterstaat’ kerk met het bekende Van Oeckelen-orgel dat in 1998 werd gerestaureerd. De oudste pastorie die bekend is, is op 14 oktober 1828 in vlammen opgegaan(3). Deze brand werd veroorzaakt door de krankzinnige predikantszoon Gerrit van Allen. In 1831 werd er een nieuwe pastorie gebouwd die in 1933 vervangen werd door de pastorie waar Ds. Buenk de eerste bewoner van was. De bevolking van Veessen Wie was Louis Buenk Heslinga(6) in hetzelfde krantenartikel: "Buenk maakte niet de indruk van een rustige dorpsdominee, hij had veeleer iets bohemienachtigs. Hij heeft als een van de eersten in de wijde omgeving de gevaren voor de Joden scherp onderkend. Even verder: de mensen mochten hem vanwege z’n gemoedelijkheid... hij wist de mensen met enkele woorden op hun nummer te zetten of op te beuren" Louis Buenk werd geboren in een predikantsgezin te Maassluis op 19 juli 1908 en groeide op in Amsterdam. Hij volgde een theologische opleiding(7) Na zijn opleiding werd hij hulpprediker in Ugchelen. In 1933 werd hij in Veessen beroepen en als predikant bevestigd. Naast zijn predikantschap gaf hij les aan het Christelijk Lyceum te Zwolle. Samen met zijn vrouw ging hij in 1933 op huwelijksreis naar Duitsland. Daar kwam hij in aanraking met het Nationaal Socialisme en proefde er de anti-joodse sentimenten. Opnieuw maakte hij in 1935 een reis naar Duitsland en ontmoette daar een aantal collega’s. Sommigen waren voor (vertegenwoordigers van de ‘Deutsche Kirche’?) en anderen waren tegen het Nationaal Socialisme (leden van de ‘Bekennende Kirche’?). Hij verdiepte zich na terugkeer in deze ideologie en kwam tot de conclusie dat het zich buiten de grenzen van Duitsland zou verspreiden. In zijn preken, de catechisaties en het onderwijs op het Christelijk Lyceum wijst hij op de gevaren van de Nationaal Socialistische ideologie(8). Wolf(9) een oud-leerling van Buenk vertelt: Buenk wist met name jongeren aan zich te binden. Bij Buenk kon alles en hij had altijd een luisterend oor. Je had er gelijk gezinde mensen, je kon in en uit lopen wanneer je maar zin had. Ik kende hem van godsdienstles van het Christelijk Lyceum in Zwolle. Hij gaf er samen les met Bart van Ginkel(10). Ze kwamen samen in een oud autootje naar school, wij noemden het de hemeltax. In 1937 ontmoette Buenk een afgezette collega in Duitsland. Deze moest leven van anonieme gaven van gemeenteleden. Bij het afscheid zei deze predikant tegen Buenk: "bidt voor ons en voor jullie zelf(11)". In 1939 schrijft Buenk(12) over het misbruik van de naam van God door zowel de Duitsers als de Engelsen in hun oorlogsproclamaties. De Nederlanders die zeggen dat de schuld van de oorlog bij anderen ligt, zet hij in dezelfde Kerkklok op hun nummer. Uit een krantenbericht(13) blijkt dat Ds. Buenk vrijdag ‘s avonds om 20.15 een bidstond voor de vrede belegt, wegens de ernstige tijdsomstandigheden. De eerste maanden van 1940 denken velen in Veessen dat het allemaal nog wel mee zal vallen. Buenk echter denkt van niet. In april 1940 verlaat hij de gemeente om dienst te doen als veldprediker. Ds. Frederikse van Vorchten valt voor hem in(14). Op 10 mei wordt de bevolking van de IJsseldorpen geëvacueerd naar het achterland (Heerde en Wapenveld). Zij keerden op 12 en 13 mei weer in het dorp terug. In het begin Ordedienst De werkzaamheden van de O.D. in Heerde en omgeving beperkten zich voornamelijk tot het verzamelen en doorgeven van inlichtingen die voor het verzetswerk en militaire operaties van belang konden zijn. Met name W. Tölke hield zich bezig met het verzamelen en doorgeven van militaire gegevens. De diaconie en de overheid Voedselproblematiek De Joden In de notulen staat daar overigens niets van, zoals ook directe verzetshandelingen niet uit de notulen af te leiden zijn. Opvallend is dat in augustus 1942, volgens het artikel ‘Joden in het dorp Heerde(23)’ de eerste Joodse onderduikers genoemd worden. Tabak schrijft(24) dat het voor april 1943 moeilijk was Joodse onderduikers in Heerde onder te brengen vanwege een stukje verborgen antisemitisme. Van de Heerderse Joden zijn er bij mijn weten(25) na de oorlog nog twee in leven. De omslag komt bij de april/mei staking van 1943 in de burgerlijke gemeente Heerde. Sinds deze staking verandert Veessen in een bolwerk(26). De bevolking voelde nu aan den lijve de ernst van de situatie. Buenk: Natuurlijk stonden we niet hand in hand klaar om een front te vormen tegen de vijand. Er was wel veel machteloze woede en daarom was het zaak die woede in goede banen te leiden. Verzet bieden moesten we leren. Na die plattelandsstaking hielden we (in Veessen - red) kerkdiensten onder bewaking. Er stond een wachtpost op de weg naar Heerde. Die moest een wachtpost in het kerktorentje waarschuwen en die weer iemand beneden, die mij een signaal kon geven als er gevaar dreigde. Op deze wijze konden de jonge mannen en ik zelf toch naar de kerk. Het verzet kwam naar Ds. Buenk toe Ze geloofden dat het niet fout kon gaan en bleven in Doetinchem. Zo kwam het verzet via de diaken uit Doetinchem naar Ds. Buenk. Daarmee begon zijn rol in het verzet stelde hij zelf(29). Hij speelde een centrale rol als helper van onderduikers. Al snel zocht hij medewerkers in Heerderse kringen o.a. met de persoon van Detmer Dekker. In de kerkelijke gemeente kwam er al snel praat van: De dominee heeft een onderduiker. ‘t Zal wel een Jood wezen.Toen er meer onderduikers een plaats moesten krijgen was het krijgen van onderduikadressen moeilijk. Vaak was het volgens Buenk in zijn interview met Visser: nee. Het beste was om de onderduiker mee te nemen en de bevolking er mee confronteren, was de ervaring van Buenk(30). Brandstofproblemen Vanwege de verwachting dat er brandstofgebrek zal ontstaan besluit de kerkenraad op 28 juli 1942 de komende winter wisselende diensten te houden. De ene week een kerkdienst in de kerk en de andere week in de consistorie. Op 3 september besluit men zondagsavonds samen te komen en bijbellezingen bij maanlicht te houden. Arbeidsdienst wordt afgewezen Hij schrijft dat er vele protesten van kerkenraden en predikanten waren binnengekomen. Uit alle protesten noemt hij de brief van Ds. Buenk, die schreef dat hij aannam dat het ontvangen stuk een falsificatie was(31). Origineel is zijn brief die hij de Synode schrijft(32): U zult zich met mij verbazen, over degenen die zulk een doorzichtigen truc meenden met eenig succes te kunnen toepassen. En: Humoristisch zijn in dit verband termen als: verfrisschende en versterkende invloed van de openbare godsdienstoefening. Maar blasfemisch de zalvende verzekering: Hij kan zelfs door de beproeving louteren. Ruben buigt zich over den put van den arbeidsdienst, waarin Jozef, mede op zijn advies, zij het onder protest, want oordeelend in zijn geweten, dat het moest geschieden, zich heeft laten werpen en roept hem toe: De Heere is machtig je op deze wijze nog onderkoning van Egypte te maken. Valse doopbewijzen Het betrof het uitreiken van doopbewijzen aan Joden. De vraagstelling van Buenk’s schrijven en de datering is onbekend. De waarnemend secretaris schrijft in de slotalinea: Het is een andere zaak wanneer men zich door de een of andere daad direct aan nog te vermijden onrecht tegenover joodse medeburgers zou schuldig maken . Vanuit het doopboek van de Hervormde Gemeente is bekend dat er vervalste doopinschrijvingen voorkomen en doopbewijzen zijn afgegeven. Zo stuurde Ds. Buenk eens het Hervormde Doopboek van Veessen(34) naar de Joodse advocaat Alvarez Correa in Amsterdam. Daar werd de doop van een Joodse jongen ingeschreven die nooit werd uitgevoerd. Zo kon Ds. Buenk een doopbewijs afgeven, zodat de jongen niet onder de registratieplicht voor Joden viel. In de loop van de oorlogsjaren heeft Ds. Buenk verschillende joden op onderduikadressen onder dak gebracht. In zijn interview met Visser noemt Ds. Buenk ‘tante Vinke’ ook wel ‘Sienemeu’ genoemd. In haar bedstee beviel er een joodse vrouw. Ds. Buenk noemde dat een ontroerend moment. Enerzijds werden Joden vermoord of vergast, anderzijds slaagden de Duitsers er niet in het volk van Israël uit te roeien. Zijn gasten bracht Ds. Buenk niet alleen onder in Veessen maar ook in Heerde en Epe en zelfs in het Geheime Dorp(35) in de buurt van Nunspeet. Dat laatste treft een oom(36) van Jaap Cohen die bij Ds. Buenk om hulp komt vragen met zijn gezin. Hij zelf wordt naar het Geheime Dorp(37) in Nunspeet gebracht, zijn vrouw komt bij Ds. Frederikse in Vorchten als huishoudster en de dochter (als schrijfster is zij bekend geworden onder de naam Andreas Burnier) weer elders. Wolf(38) vertelt dat het grootste deel van het onderbrengen van Joden werk was van Ds. Buenk. Hij verzorgde het onderdak brengen en het verhuizen naar andere adressen. Het verhuizen ging met behulp van mensen van de verzetsgroep. Twee van hen fietsten voorop en twee erachter. De Joodse onderduikers in het midden, zodat er altijd tijd was om te vluchten. Zo werden later ook de engelsen vervoerd. In Veessen en langs de IJssel kon je de mensen, volgens Wolf makkelijker kwijt dan in Heerde. Waar een klein dorp groot in is De kerken in Veessen, Vorchten en Wapenveld hielden met regelmaat collecten voor ‘bijzondere noden’(41) wat wil zeggen voor het onderhoud van de onderduikers. De kerken en predikanten in Heerde steunden dit werk niet. Veessen herbergde gemiddeld 25 onderduikers (op ongeveer 700 inwoners). Aan het einde van de oorlog heeft ook de Hervormde Kerk van Heerde, via Ds. De Vries, financieel bijgedragen aan het werk van de B.S. Verzet bieden moesten we leren De verbindingsofficier van de O.D. werd in 1943 Werner Tölke(46) een tot Nederlander genaturaliseerde, Duitse officierszoon. Zijn Nederlandse stiefvader H.A. Bakhuis was lid van de kerkenraad van de Hervormde Kerk van Veessen. In 1943 na het behalen van zijn diploma vestigde Tölke zich in Veessen en werd steeds meer in het verzet in Veessen betrokken. Hij werd een goede vriend van Ds. Buenk. Heslinga over Tölke(47): Tölke was de rechterhand van Buenk. Toen ik op Goede Vrijdag 1944 naar Veessen kwam, als uitwisseling met een onderduiker die naar het noorden wilde, kwam Tölke mij ophalen van het station in Olst en bracht mij naar Buenk. Via een adres in Heerde ben ik uiteindelijk terecht gekomen bij Gerritje Gelderman-Bagerman aan de Veesser Enkweg. Ds. Buenk haalt de motivatie van Tölke voor het verzet aan in zijn interview met Visser: dwars tegen zijn Duitse gevoelens in koos hij voor zijn gevoel voor menselijkheid. Volgens Wolf(48) was Buenk op de hoogte van het werk van Tölke. De rest van de verzetsgroep wist weinig of niets van diens werk. Eigenlijk hoorde Tölke ook niet in die zin bij de Veessense groep. Tevens werd je zo min mogelijk op de hoogte gesteld van hetgeen waarmee anderen bezig waren. Het Duitse leed Wat bewoog die mensen? Volgens Wolf(52) had het verschil in houding tussen bijv. Veessen en Heerde te maken met de wijze waarop het christelijk geloof beleefd werd. In het orthodoxe Heerde gold volgens Wolf als je maar ‘t juiste geloof had was alles goed. De mensen werden er klein gehouden. In de IJsselstreek was men minder kerkelijk en minder gelovig maar zelfstandiger(53). Aan de IJssel woont ook een ander type mens. Daar komt bij dat Buenk een geweldige invloed had. Bovendien was Veessen een gesloten gemeenschap, daar kon niets misgaan. Heerde was veel groter. Wolf(54) zegt, over zijn eigen beweegredenen: "De kreet je bent jong en je wilt wat, speelde in die tijd wel een hele grote rol. Je bent op een leeftijd waarin romantiek een grote rol speelt. Achteraf zeg ik als ik het weer moest doen zou ik het anders doen" Heslinga(55) vertelt: Je rolt er in. Bij mij ging dat via een goede vriend van mijn vader. In Veessen groeide ik erin en ging het eigenlijk via Buenk. Het is ook een rijping geweest. Mede door de anderen die voor mij het risico hebben gedragen met een grote mate van vanzelfsprekendheid. Ik heb in tegenstelling tot de anderen altijd problemen met geweld gehouden. Daarin heeft mijn doopsgezinde opvoeding zeker een rol gespeeld. Zelf heb ik nooit een wapen gedragen. Na de oorlog heb ik daar wel weer eens anders tegen aangekeken. Buenk heeft deze houding van mij altijd gewaardeerd en gerespecteerd. Een hulpprediker aangesteld(56) Een uitgesteld vertrek De Raad van Verzet De Rus van Veessen Er waren intussen al te veel mensen op de been om hem mee naar de pastorie te nemen. Daarom werd besloten hem door het land naar het huis van Draayer te brengen om daar tot de avond te blijven. Draayer en Ds. Buenk hadden gedacht dat ze het stil konden houden. Welgemoed ging Ds. Buenk naar de kerk. In de kerk gonsde het al: Er is een Rus in ‘t Broek en de dominee is er ook bij geweest. ‘s Avonds tegen het donker brengt Ds. Buenk samen met Henk Zwaan de Rus naar de pastorie. Via Mevrouw Fauvre uit Heerde die Russisch sprak kwamen ze te weten dat de Rus Koeshma heette en in Irkoetsk geboren was. Dat hij vermoedelijk bij Poltawa krijgsgevangen was gemaakt en later naar een kamp in west Duitsland was gebracht. Na een bombardement van de geallieerden had hij kunnen vluchten. Steeds maar verder naar het westen op zoek naar de geallieerden. Hij liep ‘s nachts en verborg zich overdag voor de Duitsers in de korenvelden. Koeshma leefde van wat hij vond en kreeg. Zo bereikte hij Veessen en zwom toevallig bij de zgn. Kozakkenkrib(60) de IJssel over. Koeshma was op! Hij kon niet meer verder en liet zich ontdekken. Buenk zorgde voor een bijbeltje in het Russisch. Hij vertelde Visser: Toen Koeshma het verhaal van de verloren zoon las huilde hij. Natuurlijk mocht de buitenwacht niet weten dat hij een Rus was. Daarom hield hij zich op bevel van Buenk doofstom, zoals ook op het valse persoonsbewijs ten name van Jan Koetsma vermeld stond. Tijdens een Duitse nachtoefening werd Ds. Buenk wakker in de veronderstelling dat het om een overval ging. Buenk die al jaren niet meer thuis sliep, sloop binnendoor naar de pastorie. Koeshma was er al van door. Later bleek hij zich in een zeilboot in De Hank verstopt te hebben. Na zes weken Veessen werd de Rus naar het Geheime Dorp in Nunspeet gebracht. Bij zijn afscheid zei Buenk tegen hem: Chrestos wosjkresse (Christus is opgestaan!) Koeshma beantwoordde deze Russische paasgroet (in augustus) in het Russisch: Hij is waarlijk opgestaan. Volgens latere documentatie(61) is de Rus Koeshma in januari ‘45 ondergebracht bij de Fam. Westhuis in Nunspeet, nadat het Geheime Dorp ontdekt was. Evenals in Veessen stond hij in Nunspeet bekend als ‘doofstom’. Op een goede dag was hij plotseling verdwenen. Een oude onschuldige man koelbloedig neergeschoten Mevrouw Buenk kwam er bij. In niet mis te verstane woorden heeft ze de Duitsers van haar grote verontwaardiging deelgenoot gemaakt, om een oude onschuldige man dood te schieten. Verraad in Veessen? In de september kwam de evacué Adema(63) uit Arnhem naar Veessen. Naar later bleek een SD-handlanger van de SD in Apeldoorn. Volgens Tabak(64) heeft het verzet pogingen ondernomen om achter zijn activiteiten te komen zodat men hem kon veroordelen en liquideren. Als bureauchef van de Organisatie Todt in Wijhe had hij grote invloed op vrijstellingen voor de tewerkstellingen. Gaandeweg heeft hij via de boeren informatie gekregen over de verzetsbeweging en haar leden. Het verzet kon hier geen duidelijk bewijs voor vinden. Vanaf oktober dat jaar vinden er tot de bevrijding vijf razzia’s in Veessen plaats. Geen turf, wel wapens(65) Ons aandeel was: 1 brengun met reserveloop, 5 stenguns, 1 stengun met geluiddemper, 3 jungle-karabijnen (snelvuur), ongeveer 8 Lee Enfield geweren, een aantal ei-handgranaten met ontstekingen, kneedbommen met time-pencils, afstelbaar van een kwartier tot vele uren, een magnetische bom, enige Smith and Wesson-pistolen, een zware met rubber geïsoleerde bijl, voor alle wapens munitie en sigaretten. De wapens werden onder de grond opgeslagen in het ‘Turfschuurtje’, dat voor de oorlog diende als opslag van turf ‘voor de armen’. Het schuurtje was tegen de dijk aangebouwd in de buurt van de Kozakkenkrib(66). Geboeid in de Nederlandse vlag Piloten en Parachutisten in de Pastorie Op 17 november vertrekt er bij de pastorie van Veessen een transport van voederbieten. De bedenker van dit transport de dominee van Veessen L. Buenk. Vijf piloten worden op de lijn gezet om terug te keren naar de geallieerde linies in Brabant. Ze moeten een lange reis maken. Van Veessen ging het transport onder voederbieten verborgen naar Doornspijk(72). Ze waren op 5 oktober uit Engeland vertrokken om richting Osnabrück transporten aan te vallen. Met regelmaat waren de mannen van de ‘nachtzuster’ zoals de Veessenaren het toestel gedoopt hadden, over Veessen gevlogen. Tijdens de terugreis vielen ze een transport aan en werden door de Flak neergeschoten. Via opvang van het verzet in Olst werden ze samen, met enkele parachutisten van de slag om Arnhem, naar Welsum aan de overkant van de IJssel gebracht. Ds. Couvee van de Hervormde Kerk van Welsum bracht hen naar de eerste opvang. Bij dat laatste adres haalt Wim Wolf hen op 1 november ‘s avonds op op samen met de Oenenaar H. Platenkamp. De piloten gaan naar de pastorie van Veessen. De parachutisten bleven in Welsum. Direct bij binnenkomst maakten ze kennis met de mannen van het verzet in Veessen. Diezelfde avond liet Ds. Buenk aan hen de opslagplaats van wapens onder de eetkamervloer zien. Het verzet had een groot probleem: er zat geen gebruiksaanwijzing bij de wapens en de materialen die vrij modern waren. De parachutist Lockett (die in Welsum was achtergebleven) bood aan om instructie te komen geven. De pastorie werd een trainingskamp voor de verzetsgroepen in de omgeving(73). Volgens Wolf(74) was Lockett’s training een openbaring voor de mensen van het verzet. Ze leerden voor het eerst met wapens omgaan. Van hem kregen ze te horen dat ze in de strijd een gewonde Duitser moesten doodschieten, omdat hij anders hen op een gegeven moment zou doodschieten. Tijdens de oefeningen werden de toegangswegen van Veessen bewaakt door mensen(75) ‘die op het land aan het werk waren’. De piloten werden door Wim Hamer(76) en de drieëntwintigjarige huishoudster van Ds. Buenk, verzorgd. Ds. Buenk haalde in het interview met Visser aan wat de moeder van Wim Hamer vertelde. Bij ieder autogeluid ‘s avonds ging Wim naar buiten en keek bezorgd richting de pastorie. Ds. Buenk zelf was zowel overdag als ‘s nachts uit veiligheidsoverwegingen praktisch nooit meer thuis. Ds. Buenk had, samen met een andere onderduiker, een kamer bij de huisschilder Westenberg en z’n zuster. Om de jonge mannen bezig te houden kwam Ds. Buenk met de inval om onder de consistorie van de kerk een schuilplaats te bouwen. De geallieerde onderduikers werkten ‘s nachts en stortten het zand in de vijver van de pastorietuin. Deze schuilplaats onder de consistorie was volgens Wolf(77) met name bedoeld om bij een eventuele evacuatie daar als verzetsgroep onder te duiken en te wachten totdat de geallieerden de rivier overtrokken. In Veessen kon er van alles. Er kwamen zelden Duitsers. Tijdens het graafwerk zat een Engelsman op het kerkorgel te spelen: In the mood . In Veessen gebeurde van alles, zichtbaar voor anderen, die er niets mee te maken hadden. Dat kon ook omdat Ds. Buenk een stempel op de gemeenschap drukte.Totdat de opdracht kwam om de geallieerden naar Doornspijk over te brengen(78). Zij bereiken na vele omzwervingen op 17 februari 1945 hun eigen linies. Het wegbrengen van piloten was volgens Wolf werk dat hij nu nog steeds belangrijk vindt. Veel andere dingen ervaart hij achteraf als zinloos. Dit was naast het onderduikerswerk zinvol werk. Een moment van eensgezindheid tussen twee vijanden Op een dag, het moet haast wel voor de laatste periode geweest zijn, fietste Buenk op de Kerkdijk, de weg van Veessen naar Heerde. Hij zag in een brede sloot een duif dobberen. Buenk stapte af en probeerde de duif uit het water te vissen. De duif dobbert naar de overkant van de sloot. Op dat moment komt Buyink aan fietsen. Hij ziet wat Buenk aan het doen is. Hij liep naar de overkant en haalt de duif uit de sloot. Beiden hebben volgens Buenk(79) tijdens de hele handeling geen ‘Boe’ of ‘Ba’ tegen elkaar gezegd. Buenk: Ik vond dit het meest absurde geval dat ik in die tijd heb meegemaakt. Enerzijds werden mensen gedood, ook door toedoen van deze Buyink, anderzijds hielp hij om deze duif te redden. Roelfs in het artikel in Trouw citeert Buenk: Een bizar gebeuren, toen miljoenen Joden in de dood werden gejaagd. De dominee-verzetsman vogelvrij Tijdens de kerkenraadvergadering van 12 december(84) was Ds. Buenk afwezig. Ds. Dijkstra uit Vorchten leidde de vergadering. Razzia in de Kerstnacht De pastorie in beslag genomen Een arrestatie Nadat zij de overvalwagen bij de kerk hadden geparkeerd liepen zij naar de boerderij van G.J. Post. Daar arresteerden zij zijn zoon Gerrit Willem (Wim), die beambte was bij de gemeentelijke distributiedienst. Samen met enkele collega’s(88) uit Heerde werd hij voor verhoor overgebracht naar de Willem III kazerne in Apeldoorn. De S.D. verhoorde hen zwaar. Ze wilden weten waar Ds. L. Buenk, Baron van Dedem, Baron Van Boetselaer en tandarts Van Dijk waren. Deze personen werden als de leiders van het verzet in Heerde en omstreken beschouwd. Wim werd door zijn verhoorder mishandeld door opzettelijk schoppen en slaan en aan de haren trekken. Remacle (een Belgische S.D.-er) mishandelde een collega(89) van Wim door hem te trappen. Geen van de vijf beambten heeft iets losgelaten. Wim Post werd samen met een collega overgebracht naar het concentratiekamp Amersfoort. Twee collega’s werden in andere kampen geplaatst en de vijfde werd vrijgelaten. Allen overleefden. B.S.-activiteiten In maart 1945 saboteerden leden(90) van de Veessense groep nogmaals de spoorlijn. De trein kantelde van de spoorlijn en werd de volgende dag door een engels jachtvliegtuig verder vernield. De machinist kon zich in veiligheid brengen doordat hij van tevoren werd ingelicht. Na alle B.S. activiteiten beperkte NSB-burgemeester Koning zich tot waarschuwingen. Deze activiteiten schaart Wolf(91) later onder zinloos en noemt ze zelfs dilettantistisch(92). Doordat de telefoonlijnen werden doorgesneden wist de machinist dat er iets mis was. Dit soort werk was bovendien omgeven met allerlei ethische vragen. Een kern in deze discussies was: welke represailles kan het opleveren . Veelal eindigend in: we doen het maar niet . Bovendien wisten ze meestal van elkaar niet waar men mee bezig was. De laatste razzia De Bevrijding Vervolgens gaat de Canadese patrouille te voet over de Kerkdijk naar Heerde. Op 19 april brengt een verkenningseenheid de Engelse 49e Infanterie Divisie ‘Polar Bear’ de Noordoost-Veluwe onder geallieerde controle. Na de algehele overgave op 5 mei 1945 kan ook Ds. Buenk zich weer vrij bewegen. Hij keerde terug naar Heerde en omgeving en werd voor enige tijd commandant van de Binnenlandse Strijdkrachten. Hij nam de plaats in van de gesneuvelde tandarts Van Dijk uit Heerde. Na deze taak is hij naar Amsterdam gegaan naar zijn nieuwe predikantsplaats(96). Van der Meulen memoreert(97) dat Buenk enkele maanden na het beëindigen van de oorlog afscheid preekte in de Hervormde Kerk van Veessen. Bijzondere ontmoeting Het devies van deze Rus scheen ‘Ever on sunday’(98). Later verscheen hij nog eens onder het gehoor van Ds. Buenk in de Noorderkerk, Jordaan, Amsterdam. Buenk(99): weinig verstehen, zei hij. Enkele terugblikken Wat waren jullie in Veessen kinderen... Maar jullie kinderlijkheid heeft ons niet alleen het leven gered, maar ons ook van keihard geworden oorlogsmachines, weer tot mensen gemaakt. Louis Buenk, dertig jaar na de oorlog in Trouw: Je realiseert je achteraf dat je vier jaar lang hartkloppingen moet hebben gehad. Ja en dan weet ik, dat het hoogst onwaarschijnlijk klink als ik zeg: ‘we speelden op het geweten van de vijand. Die factor beschouwde ik als onze beste bondgenoot.’ Louis Buenk in Blijvend protest(100) : Zij suggereerden dat wij ons over de gehele linie moesten schamen. Voor de Joden, voor de democratie en voor al onze andere "zwakheden". En, in totaal, voor het leven! Dat suggereren zij ook nu nog. Als zij in hun processen onbewogen blijven, terwijl anderen, de joodse getuigen b.v., zichzelf aanklagen omdat zij niet alles op alles hebben gezet voor de redding van hun medeslachtoffers. Zulke schuldgevoelens behoren bij het leven. Maar daarom krijgt men bij hen het gevoel een dwaas te zijn. Zij zijn de allereerste en allermeest schuldigen. Maar zij gedragen zich dood-onschuldig. Zij negeren het leven. Zij zijn dood, door verdringing! En daarom ongestoord! En de anderen, de levenden, voelen zich de misplaatsten. De anderen voelen zich niet alleen mede schuldig aan de dood' der doden, maar zij gevoelen zich ook schuldig aan hun eigen leven. Want wij de overlevenden gevoelen ons min of meer de overspeligen. Ik ben zeker niet de enige die zich heeft kunnen betrappen op de poging bij allerlei herdenkingen niet slechts doodstil maar ook stil-dood té zijn. In een krampachtige poging het verschil tussen mij, de nog levende, en zij, de doden, weg te nemen. Dat leek mij gerechtvaardigd met een beroep op de bekende aansporing te treuren met de treurenden. Maar dat was natuurlijk een perversie. Want treuren met de treurenden is een vorm van leven met de levenden. Daarom noemt men dat ook: medeleven met iemand. En dat kan zo iemand helpen. Maar met dood zijn met de doden, is geen dode gebaat. Dus was het alleen voor mijzelf, dat ik dat spelletje : "buut . . . houd je dood", poogde te spelen. Ik wilde boeten, omdat ik nog leef. Ik hield er mee op toen ik begreep, dat dit de laatste triomf van de doodskopsoldaten was. Zij immers wilden over de gehele linie de dood. Van de Joden, van democraten, van schuldgevoelens, van alle gevoelens en . . . van zich zelf. Hoe vlot en vlug sprongen zij immers ook zelf in de dood. Want, zoals J. B. Charles terecht heeft geschreven, hun diepste geheim was niet haat tegen Joden, zigeuners enz, maar haat tegen het leven zelf. En daarom haat tegen levendige groepen als de Joden, de zigeuners enz. Ik teken tegen hen voor het leven. Samen met hun doods, neen, beter gezegd, met hun levens-vijanden, de Joden, bij wie het gebruik is te klinken "op het leven", (lechajim!).En was het niet ook een Jood, uit Nazareth, die zei: God is een God der levenden en niet der doden! Daarom blijft de protesterende dokwerker nog steeds van kracht. Want juist omdat wij mogen leven, is het nodig te blijven protesteren tegen het feit dat zo velen werden gedood. En dat protest is de enige gerechtvaardigde zin van elke herdenking. Na vijfenveertig jaar zegt Buenk in zijn interview met Visser: Veel mensen hebben met mij de deur achter zich dicht geslagen vanwege de spijt omdat we te weinig hadden gedaan. Ik praat over enkele tientallen mensen die ik in veiligheid mocht brengen. Als je echter bedenkt dat er meer dan zes miljoen Joden zijn omgebracht, dan maakt jouw aandeel in dat reddingswerk je toch bescheiden. Toch is die oorlog voor mij van grote betekenis geweest. Mijn theologisch denken is er anders door geworden. Het is toch een grote gave dat we als mens niet willen doden, maar willen leven en willen laten leven. Dat je de kans kreeg om iets voor een ander te kunnen doen en dat ondanks alles je leven toch zin kan hebben. Wim Koole: Ter herinnering aan Lo Buenk (101) (enkele citaten uit Koole’s herinnering van Buenk. Deze citaten staan op volgorde waarin zij in zijn toespraak voorkomen) Het motto op het overlijdensbericht "blijft .... liefde" balt op de kernachtigste manier samen, hoe hij er in zijn leven op uit was om de essentie te vatten. Lo hield van Amsterdam maar Veessen bleef zijn lievelingsgemeente. In de ruim elf jaar, dat hij daar was, en dan vooral in de oorlogsjaren die een mens beproeven op zijn waarde, was hij als nooit tevoren dichtbij de mensen gekomen. De steeds weer verlengde opsluiting van de ‘twee van Breda’ heeft Lo tot in het diepst van zijn wezen beroerd. Hij voerde persoonlijk actie om de verdiende gevangenschap van die twee niet om politieke redenen langer dan rechtvaardig was te verlengen. In de oorlogsjaren was de pastorie van Veessen - naast een wijkplaats voor achtervolgden en een toevluchtsoord voor onderduikers - een doorgangshuis voor tijdens luchtraids boven Duitsland neergeschoten geallieerde vliegers, die over de IJssel moesten worden gezet, in de hoop dat ze weer zouden kunnen terugkeren naar hun basis. Eén van de geredden - een Engelsman belde Lo meer dan 40 jaar na het gebeuren op uit Australië, waarheen hij was geëmigreerd. Hij wilde - het was in de Kersttijd - vooral nog eens bedanken voor het feit, dat Lo hem tot Christus had gebracht, die het licht van zijn leven was geworden. Nu moet je weten - zei Lo dan - dat ik nooit tegen wie dan ook, die op deze wijze de pastorie passeerde, één woord heb gezegd over geloof of Bijbel. Zelfs nooit over het feit, dat ik dominee was. Ik vond dat niet passend, niet kies. Zij kwamen tenslotte niet uit vrije wil bij mij langs. Dat was nu weer één van die voorbeelden - aldus Lo - : dat je ook beloond kon worden voor iets, waar je zelf absoluut niet je best voor had gedaan. Wat heet: totaal onwetend van was gebleven! De gelijkenis, die we lazen - die van de wijze en dwaze maagden was één van zijn lievelings-parabels. Eén van zijn allermooiste preken, die ik ooit hoorde, ging over die gelijkenis. Die preek begon met een poging ons volledig op het verkeerde been te zetten. Lo bood de kerkgangers een op bourgeois-toon gespeeld exposé aan, hoe onhebbelijk en onbeleefd het is om een bruidspaar tegemoet te gaan met de gedachte: laat ik maar een extra voorraadje olie voor m'n lamp meenemen, want ze zullen wel niet op tijd komen. Een bruidspaar niet op tijd? Dat is een absurde gedachte. Buitengewoon onhebbelijk om zo pessimistisch te zijn als het om een feest gaat. Lo was een groot liefhebber van het absurde en van de paradox, een wezenskenmerk van deze gelijkenis. De preek eindigde met een ervaring uit het verzet, die de wijze maagden prees en ons weer stevig op de voeten zette. Het wachten op de bevrijding, op de komst van het feest is alleen uit te houden voor wie weet: het wachten kan veel langer duren dan wij hopen. Wie in de oorlog zei "nu zal het snel voorbij zijn'' was het minst geschikt voor het verzet, dat een lange adem en veel uithoudingsvermogen vroeg. Een mens in verzet leert uit ervaring, hoe taai en slopend het wachten kan zijn. En dat je daarop voorbereid moet zijn. In één van onze laatste gesprekken zei Lo het zo: "Geloof, hoop en verwachting komen op ons toe. Wij vragen niet naar hén, zij vragen naar ons. Ze vragen naar onze droom over de toekomst. Zij vragen naar een utopie ter wille van de slachtoffers van al het lijden. Ach, geloven, theologie bedrijven: het blijft het stellen van de vraag, die alle antwoorden te boven gaat. Maar liefde is het kardinale aanknopingspunt. Liefde is de drang naar waarheid. En waarheid is: waar je achter kunt gaan staan. Daar is ruimte" Conclusie Het is bijna een zekere hypothese om te stellen dat Louis Buenk door zijn theologiestudie en zijn ontmoetingen met Duitse collega’s blijvend gevormd is. Juist daardoor moet hij in staat zijn geweest om het god-loze van het Nationaal Socialisme - van het "Gott mit uns" - te herkennen. Heeft hij persoonlijk contact gehad met Niemöller, Karl Barth, Bonhoeffer? We weten het niet. Wat zou het fijn geweest zijn om over het begin van de periode met hem te hebben kunnen praten. Daarnaast zou het goed geweest zijn om met hem over de periode 1940-1945 te praten. Met name niet alleen over zijn eigen inzet maar ook over de inzet van al die anderen, genoemden en niet genoemden. Wolf stelt in zijn interview met Noordman en Tabak diverse malen dat hij achteraf gezien de dingen anders gedaan zou hebben. Het onderbrengen van mensen en hen in veiligheid brengen ziet hij in het interview als belangrijker dan het gewapende verzet. Men was stelde hij niet getraind in wapengebruik. In wezen was het een ongelijke situatie met een getraind leger als dat van de Duitsers. In een vuurgevecht zou men het onderspit gedelgd hebben. Daarnaast zat men vaak met ethische vragen over wat wel of niet verantwoord was. Dat woog men af tegen represailles. Het is duidelijk dat er achteraf vaak een meer gewogen oordeel mogelijk is. Veel gegevens uit die tijd zijn verloren gegaan. Er is veel wat de overlevenden niet weten of niet meer weten. De verhoudingen binnen een verzetsgroep waren zodanig dat de leiding alles wist, maar de manschappen alleen datgene wat hen zelf betrof. Zo was men niet op de hoogte van activiteiten waar anderen aan deelnamen. Voor de historische beeldvorming is dat jammer. Degenen die niet meer leven, kunnen wij niet meer naar hun ervaringen vragen. Hoewel we vandaag kunnen proberen met de gegevens die er zijn een zo goed mogelijk beeld te geven van wat er toen gebeurd is. Daarmee bewerkstelligen we hopenlijk dat wat toen gebeurd is, nooit meer zal gebeuren. Ik schrijf expres ‘hopenlijk’, want hoevelen maken vandaag de dag nog geen misbruik van hun macht. Hoevelen zijn er niet die zinloos geweld gebruiken of zich bedienen van rascistisch taalgebruik. Ligt daar niet een taak voor ons, ouderen en ouders Anno Domini 2000? Je kunt jezelf de vraag stellen of iemand als Ds. Buenk niet een meer gewogen oordeel had moeten hebben over bepaalde zaken. Dat is echter achteraf makkelijker om te vragen, lijkt mij, dan in een dergelijke situatie. Prof. Dr. M.W. Heslinga zei over dit type gedachte en vraagstellingen: "Het zijn typisch gedachten en vraagstellingen van mensen die de oorlog niet hebben meegemaakt. Toen deed je sommige dingen alsof ze vanzelfsprekend waren". De notulen en correspondentie in het archief van de Hervormde Kerk van Veessen in het gemeentelijk archief van Heerde gearchiveerd is niet compleet. Gezien de grote tussenperioden in de verslagen doet bij mij het vermoeden rijzen dat er wel vergaderd is maar gezien het delicate karakter van het besprokene er geen notulen zijn gemaakt. De boekhouding uit de tijd ontbreekt. Er is dus niet na te gaan hoe bijvoorbeeld de noodcollecten geboekt zijn en de bijdragen voor noodhulp aan het verzet en de onderduikers. Het is begrijpelijk dat waar de kerk, met name in de persoon van haar voorganger, in de illegaliteit betrokken was, er veel is dat niet opgeschreven werd. Personen die toen in de kerkenraad zaten, zijn inmiddels overleden.
Rond de pastorie van Veessen, door Jan Stap, voorganger van de Hervormde Gemeente Veessen |